1989 –
Derde deel van de Aids-trilogie.
Decorte heeft zijn drieluik over de Existentiële Prins herhaaldelijk de Aidstrilogie genoemd. Over seks wordt in de trilogie, net zoals in het leven, vooral gefabuleerd. De Zoon van de Existentiële Prins is zijn vader gescheten: ‘Ik ben de man / die het niet kan,’ zingt hij in Het Zwabadam-zwabadam liedje, ‘ik weet geen raad / met de geslachtsdaad (…) ik heb geen lust / ik ben zelfs nog nooit ge-kuuuuust.’ La condition humaine, geresumeerd op de wikkel van een zurig snoepje.
Maar wie aan deze thematiek een kluif denkt te hebben, komt van een kale kermis thuis: ‘De enige zin die schuilt in de hyperkinetische opvoering van flauwe grappen en woordspelingen,’ aldus Christoph De Boeck, ‘is te zoeken op het meta-niveau en dus niet op het niveau van het scenario of de narratieve lijn. Decorte speelt een puur spel met codes en sjablonen om een hyperbolische kritiek te leveren op het vormenspel dat theater is. Het gaat hier niet om metafysisch gefundeerde begrippen als de Leegte of het Niets, maar om de afgrondelijke dimensie van structuren en conventies. Daarmee zet hij zich af tegen het existentialisme van Beckett: hier draait het niet om de zin van het leven, de kosmos of God, enkel om de leegheid van geconsolideerde patronen.’De slapstick-komedies zijn onnozel maar niet onbenullig. Kinderachtigheden, maar dan wel bedreven door een kunstenaar.
Johan Wambacq in Etcetera